Geboorte
Hendrik groeit op in Wirdum. Zijn vader Doeke Wijgers Hellema is daar onderwijzer, organist en koster en later ook nog rijksontvanger en uiteindelijk boer. Zijn moeder Lijsbeth had al vier dochters uit haar vorige huwelijk: Tjitske, Ymkje, Tettje en Hendrikje. Doeke en Lijsbeth krijgen vijf kinderen. Eerst Wijger, Grietje en Dieuwke. Dan volgt baby Hendrik die door een tragisch ongeval overlijdt op 30 november 1802. Vader Doeke schrijft: ‘ik was over het lot van dit kind zoo aangedaan, dat ik in langen tijd lust nog leven had, zelfs haast niet, om mijne dagelijksche bezigheden waar te nemen.' Hun vijfde kind noemen ze opnieuw Hendrik, wat toen gebruikelijk was.
Inenten tegen pokken
Vader Doeke wil de kleine Hendrik laten enten tegen pokken. Hierover is veel te doen. Er wordt door de overheid promotie gevoerd want er is bij de bevolking veel weerstand tegen deze vaccinatie. Vader schrijft: ‘Ik stelde mijne vrouw voor hem te laten enten. Zij was er zeer tegen, omdat zulks een wantrouwen op de voorzienigheid was.' Toch laat ze de beslissing aan Doeke over. Die laat de chirurgijn Zijlstra uit Warga, weten dat hij komen moet. Echter, Hendrik wil niet! Dreigementen en beloften helpen niet. Vader schrijft: 'omdat het een zonderling kind was, beloofde de chirurgijn hem een orgeltje te zullen maken, en deze belofte haalde hem over om zich te laten enten.' Al gauw na de vaccinatie wordt Hendrik koortsig en ziek. Vader Doeke vreest voor de reactie van zijn vrouw maar 't valt mee. 'Zij bleef onder dat alles bedaard, en sprak tegen mij geen een gemelijk woord, liet zich alles welgevallen, totdat het kind, nadat de pokken goed gezet waren volkomen herstelde, en eindelijk afvielen.’
Overlijden moeder
Als zijn moeder Lijsbeth overlijdt, is Hendrik pas zes. Zijn vader zit ’s nachts in z'n eentje aan haar doodsbed en bedenkt dat ze samen veel zoet en zuur hebben ervaren. Hij troost zich met de gedachte: ‘dat zij zalig gestorven was, en dit kommervolle leven, met een zalige eeuwigheid had verwisseld.’
Ymkje, de oudere halfzus van Hendrik neemt de huishouding op zich tot hun vader in 1813 op 47-jarige leeftijd hertrouwt met de boerendochter Dieuwke Klazes Nicolaï (21 jaar). Hendrik is dan negen. Uit dit huwelijk worden nog eens zeven kinderen geboren. Veel later, in 1870 schrijft Hendrik: 'Ik was te Wirdum bij de begrafenis van mijne halfzus Ymke Rijpma. Zij leerde mij loopen. Zij was eene stille, uitstekende vrouw. '
Naar school
Hendrik gaat naar de kleine dorpsschool waar zijn vader lesgeeft. Hij blijkt goed te kunnen leren. Latijnse les krijgt hij van de dominee maar na een jaar wijst deze hem onverwacht en boos de deur, ondanks dat Hendrik goede vorderingen maakt. Hendrik is in zijn eer gekrenkt en komt huilend thuis. Vader besluit om de 14-jarige Hendrik verder te laten leren. De bekwame dominee Roorda in Britsum geeft Latijnse les en neemt leerlingen in huis om ze klaar te stomen voor verdere studie. Het kost 300 gulden kost- en leergeld. Op 23 augustus 1818 brengen zijn vader en stiefmoeder hem met de wagen naar het 14 km verder gelegen Britsum waar hij drie jaar zal blijven. Wekelijks worden er brieven over en weer verstuurd. Hendrik informeert altijd naar Akke, Ytje en zijn jongste halfbroertje Sytse, waar hij dol op is. Tijdens de vakanties is hij thuis. Vader Doeke legt uit dat Hendrik niet zo geschikt was voor het boeren bedrijf. Hij heeft wel aanleg en ‘lust tot wetenschappen’, dat is waarom hij zoveel moeite doet om hem te laten studeren.
Magdeltje Beekhuis en Hendrik Hellema
De geboortelepel van Hendrik: ‘Hendrik Doekes Hellema Gebooren Den 6 Sept 1803’
Wijger Hellema, de oudste broer van Hendrik
Latijns woordenboek van de 18-jarige Hendrik. Later hebben zoon Doeke, kleinzoon Gerrit Foppe en achterkleinzoon Duco, allen arts, hun naam erin geschreven.
Theologie studeren
Hendrik mag van zijn vader kiezen tussen medicijnen, rechten of theologie en hij kiest voor het laatste. Op 18 september 1821 wordt hij ingeschreven als student, hij is dan net 18 jaar geworden. Ze huren in Groningen een kamer met kost en inwoning bij de pedel curator van de bibliotheek dhr. Sijbinga. Vader noteert over het vertrek van Hendrik: ‘Ik verzelde hem tot Birdaard, hij was somber bij ons scheiden, ik niet minder, beval hem in de hoede der voorzienigheid, waarna hij met de schuit uit mijn gezigt verdween.’
Ontgroening
Als zijn vader voor de betaling van het studiegeld naar Groningen gaat, hoort hij van enige jonge heren dat zijn zoon de volgende avond door hen ontgroend zal worden. Vader is ongerust. De ontgroening zal op Hendriks kamer plaatsvinden en hij ziet er tegenop. Vader zegt Hendrik dat hij de heren netjes en met een goede maaltijd moet ontvangen. Uiteindelijk valt de ontgroening mee. Mogelijk gaat het om de in 1815 opgerichte studenten-vereniging Vindicat.
Advies van vader
Vader schrijft voortdurend brieven. `Van de losbandigheid en ijdelheid vaak van de studerende jeugd maande ik [hem] zooveel mogelijk af, en vooral dat hij zich aan de leiding en de vorming van zijn hart aan God mogt overgeven, om een geschikt leeraar te worden.'
Vader noteert in zijn autobiografie: 'Aan buitensporigheden en verkwistingen maakte hij nimmer zooveel mij bekend is, zich schuldig; trouwens ik vermaande hem steeds in mijne brieven, om zich daarvoor zooveel mogelijk in acht te nemen; getrouw gebruik van de collegies te maken, zijne leermeesters te achten, opdat hij de goedkeuring en achting wederkeerig mogte genieten. Mijne aanmaningen wierden niet agter den bank geschoven.' Vader besluit: 'O! wat had ik veel met hem te doen, hij was door het studentenleven zoo zeer in gevaar, om verleid te worden.'
Vrienden
Hendrik is bevriend met de zoon van dominee Van der Zwaag uit Wirdum, die net als hij met een studie theologie is begonnen. Een andere vriend is Douwe Visser, ook opgegroeid in Wirdum. Douwe heeft talent maar wordt vanwege armoede als timmerman in de leer gedaan. Dat bevalt hem niet en hij wordt winkelknecht en boekhouder maar ook dat is geen succes. Douwe vertrekt naar Groningen en gaat in dienst bij de militie, iets dat in Wirdum als 'lichtzinnig' wordt gezien. In Groningen wordt de vriendschap met Hendrik voortgezet. Als Douwe Visser tien jaar later in 1826 op bezoek gaat in Wirdum is hij in de rang van luitenant opgeklommen tot hoofdschrijver op het Comptoir van de Militaire Administratie te Groningen.
Examen doen
In het voorjaar van 1826 laat Hendrik het provinciaal kerkbestuur van Friesland weten dat hij klaar is om zich te laten examineren. Het vindt plaats op 10 mei en hij wordt ‘met volle ruimte’ tot kandidaat in de H. Godgeleerdheid opgenomen. De kosten voor de studie bedragen vierduizend gulden. Dit zal hij later bij de erfenis weer moeten verrekenen met zijn broers en zussen.
Uitnodiging uit Achlum
In 1825 en 1826 roept de grietman van Franekeradeel in de Leeuwarder courant de floreenpligtigen (stemgerechtigde grondbezitters) van Achlum bijeen vanwege de vervallen staat van de pastorieplaats en pastoriebezittingen en het aanstellen van een nieuwe predikant.
Foppe Draisma de Vries uit Achlum is een contact uit het netwerk van Hendrik 's vader Doeke. Beide heren zijn actief voor de lokale brandverzekering. Foppe laat Doeke weten dat de Hervormde gemeente van Achlum en Hitzum zijn net afgestudeerde zoon Hendrik als predikant gaat vragen. Hendrik neemt het aanbod aan en op 26 mei 1826 wordt hij met ‘eenparigheid van stemmen’ tot predikant beroepen.
Zieke vader
Nog voordat Hendrik naar Achlum gaat verhuizen, wordt zijn vader ernstig ziek, ook enkele andere gezinsleden liggen in bed. Hendrik komt meteen naar Wirdum en zorgt wekenlang voor zijn vader, die hier later over schrijft: ‘Gedurende mijne ziekte week hij niet van mij, zoowel bij dag als bij nacht, zooveel de tijd hem toeliet, las en studeerde hij; des nachts spreidde hij zich een legerstede, om een weinig te rusten, maar de minste beweging van mij, bevond ik hem aan mijn bed, om mijn toestand te vernemen, of om mij op tijd de medecijnen toe te dienen, zoodat hij gedurende dien tijd, zeer weinig slaap genoot. Behalven als een ander voor hem waakte.’ Daarna vertrekt Hendrik en op 3 september 1826 aanvaardt hij zijn dienstwerk ‘met eene Leerrede over Jac 1: 21b. Ontvangt met zachtmoedigheid het woord, dat in u geplant wordt, het welk uwe zielen kan zalig maken.’
Alle begin is moeilijk
Als Hendrik start, is het traktement 700 gulden inclusief gebruik van pastorietuin en hof ter waarde van 100 gulden maar pas na een jaar kan hij rekenen op inkomsten. Tot dat moment zijn er alleen uitgaven: de aanschaf van theologische boeken, kosten voor de huishouding, aanschaf van huisraad enzovoort. De huishoudelijke spullen worden tweedehands op een boedelveiling gekocht. Er moet ook nog huishoudelijke hulp ingehuurd worden. Het ontbreekt Hendrik aan ervaring om op zuinige wijze de huishouding te organiseren. Vader schrijft: ‘Voor zichzelven was hij gedurende zijne studentejaren volstrekt niet van een verkwistenden aart, maar ten behoeve van anderen en in vele andere dingen, ontbrak hem waarde aan geld te hegten, althans het doorzigt, om op gepaste wijze te bezuinigen, hetgene hij echter naderhand bij het rijpen der jaren meer en meer begon in te zien.’ Tijdelijk helpt zijn zus nog in de huishouding, maar de samenwerking tussen Hendrik en zijn zus Dieuwke verloopt niet zo soepel. Eind 1826 komt zijn vader twee keer een paar nachten logeren en schrijft: ‘Den 9 Oct. bezogte ik mijn zoon den Domeni te Achlum, en heb aldaar 3 nachten met het grootste genoegen bij hem doorgebragt, te meer om dat hij en de Gemeente uitmuntend harmonieerden.’ Bij zijn volgende bezoek op 19 november vermeldt hij dat Hendrik die dagen last heeft van de driedaagse koorts. Een vorm van malaria die in Nederland niet levensbedreigend is maar wel wekenlang kan aanhouden. Begin december is Hendrik weer beter.
Huwelijk, vrienden en familie
Het jaar 1827 begint met vorst. Dat betekent dat de schaatsen weer ondergebonden worden. Een periode van familiebezoeken breekt aan. Op zondag 11 februari schaatst Hendrik na de kerkdienst en catechisatie voor familiebezoek naar Wirdum en logeert daar een nacht. Vier dagen later komen er familieleden langs om hem in Achlum een bezoekje te brengen. Het zijn ritjes van bijna dertig kilometer. Als de vorst aanhoudt, is dat geen probleem maar bij dooi moet soms een deel lopend worden afgelegd. Op 21 februari wordt het druk in de pastorie. Een flink gezelschap, waaronder zijn vader, arriveert om 11 uur vanuit Wirdum. Een van hen is Aleida Beekhuis. Er is kennelijk een goed contact tussen de families Hellema en Beekhuis.
Een jaar later trouwt Hendrik op 2 september 1827 met de zus van Aleida: Magdeltje Beekhuis, dochters van de weduwe Beekhuis (Janke Diderika Cloeck) uit Wirdum. Beiden zijn dan 23 jaar oud. Hendriks vader kent Magdeltje en omschrijft haar als een ‘deugdzaam en oppassend meisje’, verder is ze gediplomeerd naaister. Ze trouwen in Franeker en het kerkelijk huwelijk wordt door dominee Laarman in Achlum ingezegend.
Hendrik overlegt bij het huwelijk een akte waarin staat dat hij 'aan de verpligting der Nationale Militie' heeft voldaan. Zijn vader Doeke Hellema kan er door ziekte niet bij zijn. Haar moeder Janke Diderika Cloeck is getuige.
Magdelt neemt de huishouding op zich samen met een oude meid.
Hendrik en Magdelt raken in Achlum bevriend met Foppe Draisma de Vries, zijn eerste vrouw Antje en haar moeder, de lieve weduwe van Ulbe Draisma. Als er leden van de families Beekhuis en Hellema op bezoek komen, worden zij ook altijd uitgenodigd.
De familiebanden blijven hecht, zo helpt Hendriks zwager Hette Piers Hettema met het rooien en vervangen van fruitbomen die bij de pastorie horen. In april 1829 bezoekt Hendrik de oude grootvader van Magdeltje zo 'n 50 kilometer verderop in Beetsterzwaag, de emeritus dominee Zeger van Arnhem Cloeck (1740-1834), want Cloeck wilde dat zo graag. Eind april 1831 schrijft vader Doeke: 'Dewijl ik mijn zoon te Achlum in langer dan een halfjaar niet bezogt hadde en weder zijdsch zeer naar elkander verlangden, ben ik Zaturdag laatstleden den 23 derwaards gereisd en den 26 weder te huis gekomen, na alvorens aangenaam den tijd met elkanderen doorgebragt te hebben.'
Kinderen
Nog geen jaar later wordt de eerste zoon geboren, ze noemen hem Doeke. De zegengroet van Tietje Klaazes Kingma (1767-1838) voor de geboorte van Doeke is bewaard gebleven. Hendrik en Magdelt krijgen zeven kinderen. Bij de geboorte van elk kind wordt een advertentie in de Leeuwarder courant geplaatst. In 1833 gebeurt er iets vreselijks. De kleine driejarige Janke sterft door een knieblessure. Haar broer Doeke, toen vijf jaar oud schrijft daar later over: ‘De heelmeester Kesler van Franeker behandelde haar, en toen deze eene insnijding in de knie deed, was ik woedend en als men mij niet verwijderd had, zou ik den chirurg in het aangezicht geslagen hebben. Toen de zwarte mannen kwamen om het lijkje naar het kerkhof te brengen vluchtte ik naar de studeerkamer, en wilde niet mee. Mijn ouders waren ontroostbaar.’
Dagelijks leven in de pastorie
Zoon Doeke noemt zijn moeder een lieve, zachte en verstandige vrouw. Hij heeft veel waardering voor de opvoeding van zijn ouders. ‘Zonder dat wij het zelven wisten, speelden ze steeds met ons mee, bestuurden die spelen, en terwijl we vrij waren in onze bewegingen, waakten ze over alles.’ Doeke schrijft dat hij op zijn vierde leert schaatsen en op zijn tiende met beide ouders a; schaatstochten maakt naar Sneek en Leeuwarden, een afstand van ruim 25 kilometer. ’s Zomers leert Hendrik zijn kinderen vliegers maken. Hij heeft op zolder een timmerwerkplaats met gereedschap en een schaafbank. Hij maakt voor zijn kinderen kleine kasten, bankjes, wagentjes en speelgoed.
Zoon Doeke: 'Omstreeks 8 jaar oud, kon ik eene plank doorzagen om een konijnenhok te maken. Mijn vader liet mij mijn gang gaan, doch hield in alles een oog in ’t zeil. Gelukkige jaren had ik in die oude pastorie. Al kwamen de winterstormen die beukten tegen het oude gebouw, zoodat soms een honderdtal dakpannen naar beneden kwamen en de ouders angstig waren.'
Reizen in het donker
Zoon Doeke: 'Mijne ouders waren dikwijls uit per rijtuig. Eens op een herfstdag kwamen ze van Wirdum, per chais. Den volgenden morgen toen ik ontwaakte zei mijn vader dat ik den hemel moest danken voor het behoud van mijne lieve moeder. In de nabijheid van Achlum, op een hoek van den hooge zwarten slaperdijk bij den duisternis, nam mijn vader den bocht te kort, (want den geheelen weg langs had hij het paard en de chais met den hand geleid, omdat hij nauwelijks kon zien) en kantelde het rijtuig, rolde met paard en al van den dijk af, in de met riet begroeide sloot. En al riep mijn vader al moeder toe, hij kreeg geen antwoord. IJlings liep hij naar het eerste huis van het dorp en haalde hulp. Gelukkig had mijne moeder, natuurlijk wat verdoofd van den val, geen verder letsel ondervonden, dankzij het riet.
Kinderen naar school
De kinderen gaan naar school bij meester Donia. Zoon Doeke: ‘Op 5 jarigen leeftijd, nadat mijn vader mij reeds de eerste beginselen van schrijven en lezen geleerd had, werd ik van 9 tot 11 en van 1 tot 3 uur naar school gezonden. Meester Donia, mijn vaders naaste buurman, tevens koster, klokluider, floreenontvanger, enz. was een goed mensch doch alles behalve een ontwikkeld onderwijzer en deed ook geen moeite om zich verder te bekwamen, want hij had handen vol werk, en de school was meer bijzaak. Ook was hij een gezellig man, kon goed zingen, zodat hij later een zanggezelschap organiseerde.’
Dominee en scriba
In 1836 telde Achlum 444 inwoners en Hitzum 430. Niet bekend is welk deel daarvan actief lid was van de Hervormde Kerk. Het werk van Hendrik bestaat uit preken, huisbezoeken en het geven van catechisatie. In 1833 schrijft zijn vader dat Hendrik druk is met het geven van catechisatie omdat hij in Achlum en Hitzum samen wel 113 leerlingen heeft. Zoon Doeke schrijft: ‘Dikwijls was ik met mijn vader op pad. Zoodra ik zoo ver loopen kon, vergezelde ik mijn Vader steeds als hij ’s Zondags te Hitzum preeken moest.’
Rond 1838 wordt Hendrik scriba (secretaris) en questor van het Classikaal bestuur van Harlingen. De preses dominee Cahais woont in Witmarsum. Zoon Doeke, dan 10 jaar oud, moet elke week de officiële stukken lopend ophalen en wegbrengen naar Witmarsum. Hendrik draagt zorg voor de verdeling van de weduwenbeurzen van predikantsvrouwen. Hij gaat veel om met zijn collega-predikanten en Magdelt met hun echtgenotes: met Ds Dijkstra van Arum met wie ze een hechte band hebben, met Ds Laker van Witmarsum, Ds Gersema te Kimswerd, Ds Knotnerus te Midlum, Ds v. IJzendijk en Ds Farret van Harlingen, Ds Dreux Sr van Franeker en Ds Detmers van Cubaard. Ds Hingst Sr van Oosterend is een echte vriend en komt zo nu en dan overnachten.
Zijn halfzusje
IJtje, de 23-jarige halfzus van Hendrik komt zo nu en dan bij hen logeren vanwege haar gezondheid. Zijn vader schrijft daarover 'Bij dezen moet ik vermelden, het gunstig en gul onthaal, hetwelk zij gedurende te Achlum bij Domeni en zijne vrouw genooten heeft, de belangstelling en deelneming in haar welzijn, was eens broeders en zusters!, zij wierd als een lid des huisgezin beschouwd en behandeld, men wilde haar naauwelijks de toestemming verleenen, om te vertrekken, alleen gaven zij aan het verlangen van IJtje toe, om hare ouders en aanverwanten te bezoeken en naar huis te keeren, onder voorwaarde zoodra zij trek gevoelde derwaarts weder te keeren. Tot dankbaarheid is dit gesteld.'
Nieuwe pastorie
In mei 1842 wordt de oude, bouwvallige Achlumer pastorie afgebroken. Vlakbij wordt een nieuwe gebouwd. Hendrik en Magdelt betrekken tijdelijk een klein huisje in de buurt en de kinderen worden bij familie ingekwartierd, Doeke bij zijn oom Helmerus Beekhuis, predikant te Oosterhaule. Willem en Wieger bij Grootmoeder Beekhuis te Wirdum, Janke en Lieze bij de weduwnaar Foppe Draisma de Vries (Oom Foppe). Hendrik is blij met de nieuwbouw, op 8 februari 1843 komt zijn vader kijken. Hendrik en Magdelt zijn heel opgetogen over dit onverwachte bezoek. Vader Doeke ziet dat alles goed gaat met hen, alleen heeft het jongste kind Jan last van koorts. Twee dagen later reist Hendriks vader weer terug, stapt half 3 op de boot in Franeker en is 7 uur ’s avonds weer thuis in Wirdum.
Vriend Foppe trouwt met de zus van Magdelt
Al in 1828 was de vrouw van Foppe in het kraambed overleden en Foppe is al jaren weduwnaar. Magdelts zus Aleida woont in Wirdum, zij is weduwe en heeft vier kinderen. Op familiebijeenkomsten zal ze Foppe vaak gezien hebben. Doeke schrijft: 'Omstreeks mijn 12 jarigen verjaardag ontmoette ik op een zomerschen dag mijne Tante Daatje (Aleida Beekhuis) met haar zoontje Willem, op weg naar Achlum. Ik was blijde dat ik Tante zag. Ik was zeker tamelijk onnoozel in sommige zaken, anders had ik al heel spoedig begrepen, waarom Tante Daatje zoo dikwijls te Achlum kwam. Doch toen er in de nabijheid van de pastorie een nieuw huis zou gebouwd worden, kwam ik er langzaamerhand achter, dat Draisma de Vries zou gaan trouwen met mijn Tante. Dat feit had plaats den 13 mei 1841.'
De appelhof
De boomgaard van de pastorie is een soort hof van Eden. Zoon Doeke schrijft daar over: 'Achter onzen tuin was een sloot, waarover een vonder, die gemeenschap had met het huis van mijn Oom Draisma de Vries. Deze vonder of plank was aan den Pastorie wal bevestigd aan een ijzeren pen, zoodat zij afgedraaid kon worden. De bewoners van het huis van mijn Oom werden door ons de overdraaisters genoemd. De beide zusters, mijner Moe en mijne Tante wipten dikwijls over en weer, waartoe die draai werd gemaakt. In Augustus waren er dikwijls logé ’s, in de Pastorie, doch vooral in het overdraaische. De pastorietuin en hof werd dan druk door de logé ’s bezocht. Voor het jonge volkje werd door Pa Hellema een tal van bankjes neergezet, op lommerijke plaatsen, meestal zag men er een paar zitten van verschillend geslacht. En als het tijd was aan de koffij- of eettafel, dan werd door onze lieve Moe de ratel gebruikt, om haar eigen volkje aan den disch te roepen.' Zoon Doeke vermeldt later ook nog dat zijn vader turfmolm gebruikt voor de paden van de pastorietuin.
Inkomsten uit fruit
De pastorie heeft een grote boomgaard die inkomsten oplevert. Een deel van de opbrengst versturen Hendrik en Magdelt later naar hun kinderen. Jaarlijks krijgt Doeke meerdere manden met allerlei soorten appels (bergamotten), peren en kruisbessen. In 1861 bedankt hij voor de 20 korven die hij dat jaar heeft ontvangen. Hendriks vader komt in oktober 1835 in Achlum logeren en schrijft over zijn zoon: ‘Domeni hadde het zeer druk met zijn hof, hij had toen ik wegging rede 280 korven appels en peeren ingezameld, verzonden en verkogt, wel 20 korven zaten nog aan de boomen. Hij rekende de zomervruchten welken hij afzond en verkogte naar aftrek der onkosten op 50 cents en de winterappels op een gulden; behalven eigen behoeften maakte hij dus een aanzienlijke som uit zijn hof, een geschikte arbeider was met de verkooping belast.’
Kinderen worden groter
De kinderen van Hendrik en Magdeltje kunnen goed leren maar dat geeft de ouders ook zorgen. Doeke: ‘Toen reeds waren de kosten voor de opvoeding van een zestal kinderen niet gering; vooral ten plattenlande. Het was het streven mijner ouders, om hun kroost in een beschaafden stand groot te brengen, doch het heeft hun een zwaren strijd gekost. Het inkomen was betrekkelijk gering. Een zuinig huishoudelijk beheer was zoo uitstekend aan mijne lieve Moe toevertrouwd; onverpoosde werkzaamheid van mijn nauwgezetten Vader, die met het scribaat en den tuin zijne inkomsten wist te vermeerderen, maakten zulks mogelijk.'
Ondanks de financiële beperkingen was er geld voor de aanschaf van muziekinstrumenten. Volgens de vader van Hendrik heeft het muzikale gezin 3 huisorgels en 2 zeer goede piano's staan en er is een viool.
De eerste vliegt uit
Zoon Doeke begint op zijn 16e aan de opleiding tot officier van gezondheid en vertrekt naar het verre Utrecht. Boeiend is een verslag over een gesprek dat Doeke heeft met zijn leraar professor F.C. Donders. Donders vraagt Doeke of hij vroom is. Doeke antwoordt hem 'zoude ik niet geloven wat mijn vader mij van jongs af heeft geleerd?' De professor vat hem lachend bij de hand en zegt: 'gij zult wel wijzer worden, Hellema, en niet te geloven wat de Dominés, de Pastoor en de menschen u wijs maken. Uw verstand zal u wel zeggen, dat gij niets anders kunt gelooven, dan dat gij duidelijk bewezen ziet.'
Zoon Doeke is helemaal van slag en schrijft zijn vader Hendrik: 'Zeer gaarne zou ik hieromtrent het oordeel van Pa vernemen.' Hendrik antwoordt zijn zoon als volgt: 'Dat gij uw hart ten dezen ook voor ons hebben uitgestort is uitmuntend, maar men moet in de uitdrukking zijner gevoelens steeds bedachtzaam en voorzichtig zijn, vooral in het schrijven, daar het op deze of gene wijze eens openbaar kan worden en dit welligt onaangename gevolgen na zich slepen zou. Dat overigens dit gesprek met dien Heer U niet aangenaam kon zijn, spreekt van zelf. In allen gevalle moet gij ten dezen op uwe hoede zijn, dat gij U nooit door schoonschijnende redenen moet meeslepen tot minachting van onzen dierbaren godsdienst; en al is het, dat men daartegen wel eens zwarigheden en bedenkingen oppert, die gij niet in staat zijt op te lossen, laat U daarvoor nogthans nooit schokken in uw geloof en diepen eerbied voor dezelve. Schot uw oordeel liever wat op, totdat gij door nader onderzoek in staat zijt rijper te oordeelen.’
Een orgel in de kerk
In 1854 komt er een orgel in de kerk, mede dankzij de erfenis van Jan Piers Draisma. De kerk had echter een groot probleem met deze erfenis. Ze moesten meteen belasting betalen over het geld én er moest een orgel van gekocht worden. De orgelbouwer L. van Dam & Zonen te Leeuwarden wilde het orgel niet bouwen, want de kerk was veel te vochtig. Hij wilde het alleen doen als het kerkhof een halve meter afgegraven zou worden. Dat moest speciaal aangevraagd worden bij de koning. Kennelijk is dat goedgekeurd, want het orgel staat er met de naam van Jan Piers Draisma staat eronder. Op 29 oktober 1854 wordt het nieuwe orgel ingewijd. (bron: Roelie Anema)
Elk jaar bij elkaar
Hendrik kan het kerkorgel bespelen. Dat doet hij ook tijdens een van de jaarlijkse bijeenkomsten van de familie Beekhuis. Hendrik was degene die al in 1844 op een familiebijeenkomst van de familie Beekhuis in Wirdum voorstelde om jaarlijks bijeen te komen, beurtelings bij de broers en zussen thuis. Het voorstel werd aangenomen en het jaar daarop was de eerste officiële bijeenkomst bij hen in Achlum. Hiermee start een traditie die 40 jaar zal duren.
Magdelt Beekhuis heeft zes broers en één zus en de familiebanden zijn hecht, ook met de aangetrouwde broers en zussen. Omdat zowel Magdelt als haar zus Aleida in Achlum wonen, wordt dit dorp regelmatig de plek van samenkomst voor de familie Beekhuis. Elke zomer komt de complete familie van zestien personen bijeen in Achlum, Oosterhaule, Leens, Tjerkgaast, Wirdum, Buitenpost en Harlingen. Het zijn hoogtepunten waar iedereen naar uitkijkt.
Hednriks theologische opvattingen
Hendriks vader was wat meer orthodox maar wel praktisch want hij liet Hendrik als kind vaccineren, ondanks de bezwaren van Hendriks moeder. Wijger, de broer van Hendrik heeft zich aangesloten bij de 'Afgescheidenen', een orthodoxe stroming. Welke geloofsopvatting heeft Hendrik zelf? Aan het eind van zijn ambtsperiode en vooral daarna is er een felle strijd gaande tussen liberaal (modern) en orthodox (rechtzinnig). Hendriks zonen Wieger en Jan zijn predikant geworden. Zoon Wieger hoort tot de ‘modernen’ en zoon Jan hangt de orthodoxe kant aan. Hendriks goede vriend Foppe Draisma de Vries is overtuigd liberaal. A. Algra schrijft in zijn boek dat ‘Hendrik zelf alles behalve rechtzinnig was’. Toch is hij niet modern want zijn 33-jarige zoon Doeke schrijft in 1861: ‘Pa vindt het niet goed, dat ik een aanhanger ben van de moderne richting in de Ned. Herv. Kerk.’ Hendrik schrijft zelf in 1863: ‘Ds Dreux te Witmarsum heeft zich als modern verklaard en sticht veel verwarring in de gemeente aldaar.’ Misschien zegt dit citaat uit de periode na zijn emeritaat iets over de houding van Hendrik: ‘Onze Wieger zou als predikant te Achlum niet goed geplaatst zijn. Achlum is in vele opzichten eene lastige gemeente. Wieger heeft het hart op den tong; men weet dat hij modern is. Hij is wel 'oprecht als duiven, doch niet voorzichtig als de slangen', een regel uit Matthëus 10:16.
In een pamflet uit 1885 van de hand van Foppe Draisma de Vries over de reorganisatie van het beheer van de kerkelijke goederen staat een zin over zijn vriend Hendrik Hellema: 'Bij Ds. Hellema, een gematigd orthodox, braaf, eerlijk man kwam ieder trouw ter kerk, gedurende een halve eeuw!'
Misschien vindt Hendrik het vooral belangrijk om de gemeente bij elkaar te houden.
Familiebanden
De familie Beekhuis komt jaarlijks bijeen maar logeerpartijen zijn ook de rest van het jaar aan de orde. In 1844 logeren de nog jonge zoons van Hendrik bij hun grootvader in Wirdum. In datzelfde jaar logeert grootvader tijdens de Pinksterdagen bij hen in Achlum. Hij luistert op eerste Pinksterdag naar Hendriks preek in Achlum en de tweede Pinksterdag in Hitzum. Ook gaat hij even langs bij Foppe Draisma de Vries en Aleida Beekhuis.
In de winter van 1844 schaatsen Hendrik en Magdelt met hun zonen Doeke (16 jaar) en Willem (13 jaar) naar de familie in Wirdum.
Kleinkinderen logeren later regelmatig bij Hendrik en Magdelt. Ook worden er in de familie veel brieven verstuurd, zodat iedereen goed op de hoogte blijft. Hendrik stuurt zijn oudste zoon Doeke elke 2 tot 4 weken een brief. Doeke schrijft hem nog veel vaker terug. Doeke voelt zich ‘zacht en tegelijk krachtig’ gesteund door zijn ouders. Hendrik is integer, de brieven waarin zoon Doeke zijn ongezouten mening geeft over zus Janke, zijn de enige brieven die Hendrik hem later niet terug geeft.
De vader van Hendrik overlijdt in 1856. Doeke Wijgers Hellema werd 90 jaar oud. Hendrik erft 4.267 gulden en kan hierdoor een groot gedeelte van hun schulden afbetalen.
In 1860 komen Hendrik en Magdeltje weer eens bij hun zoon Doeke in Den Helder logeren. Ze genieten van hun kleinkind Magdeltje. Zoon Doeke schrijft hen daarna: ‘Onze Magdeltje wordt net een ondeugende jongen, zoo levendig, zoo dartel, zoo dik, een engelenkopje!’ Oma Magdelt handwerkt veel, ze stuurt een keer 12 paar sokken op voor haar kleindochter Magdeltje en later een zelfgebreide sprei voor zoon Doeke en zijn vrouw. Op hun beurt sturen zij manden wijn, een mangel of een naaimachine richting Friesland. De familie houdt kennelijk van spelletjes want Doeke schrijft in 1862: ‘Pa en Jan schaken. Moe met de zusters domineeren.'
Veertig jaar getrouwd
Op 6 september 1867 wordt in de pastorie de verjaardag van Hendrik gevierd en ook het 40 jarig huwelijk van Hendrik en Magdelt. Doeke en zijn gezin zijn er, broer Willem en zijn vrouw en broer Jan. Ook de familie van Foppe Draisma de Vries doet mee. Bij deze gelegenheid wordt er champagne gedronken.
Het leven van de zoons en dochters
Doeke (1828-1907) wordt marinearts en trouwt met zijn nichtje Janke Vlaskamp. Zij is de dochter van Aleida Beekhuis, de zus van Magdelt. Daarmee wordt Foppe Draisma de Vries de schoonvader van Doeke. Nadat hij het huis uit is, correspondeert Doeke tientallen jaren met zijn vader. Deze brieven vormen de basis voor de autobiografie die hij later schrijft.
Janke (1830-1833) leefde maar kort. Haar broer Doeke meent dat ze is overleden door een verkeerde behandeling.
Willem (1831-1906) trouwt met Voske Kuipers. Hij wordt kandidaat-notaris in Buitenpost, burgemeester van Achtkarspelen en daarna notaris in Dantumawoude. Voske overlijdt op 40-jarige leeftijd. Willems zus Lyze komt bij hem in huis en blijft daar wonen tot haar dood. Zij doet de huishouding en voedt zijn kinderen op. Later zal zij enkele jaren hun vader Hendrik verzorgen nadat hij weduwnaar wordt.
Wyger ‘Wieger’ (1833-1906) trouwt met Martha Beekhuis Damsté, geboren 1841. Wieger kan studeren dankzij het Sjaardema-leen en wordt predikant in Eext, Feerwerd (Gr.), Woldendorp en later in Abbenbroek. Broer Doeke is heel positief over de wijze waarop zij hun kinderen opvoeden.
Janke Diderieka (1836-1921) is het kind waarover haar ouders zich zorgen maken. Janke is ‘eigenzinnig’ en ‘misdraagt’ zich vaak. Het verhaal gaat dat ze de bloemen van de buren begiet met kokend water. Ook slaat ze uit boosheid een keer een raam kapot waarbij ze zichzelf verwond. Toch is ze ook een prima huishoudster en springt wel eens bij als dat nodig is. Ze is wisselend ergens huishoudster, ze logeert of ze verblijft in een pension. Nergens houdt ze het lang uit. Moeder maakte zich zorgen over wat er na hun dood met Janke zal gebeuren. Bij haar broers en zussen is ze niet meer welkom. Willem en Doeke besluiten voor het verblijf van hun zus in het Oud Anthony Gasthuis in Leeuwarden te betalen. Ze zal er wonen tot haar dood op 85-jarige leeftijd. Niemand begreep waar haar gedrag vandaan kwam. Doeke: ‘Vroeger heeft een medicus haar genoemd als een lijderes aan gemoedswaanzin; mijn broeder Willem noemt haar als zijnde eene, die onderhevig is aan dolle kuren. Veel hebben wij onder haar boosheid geleden’.
Lijsbert ‘Lyze’ (1839-1898) springt bij in het gezin van broer Willem, na het overlijden van diens vrouw Voske. Dit verloopt niet altijd makkelijk, er is niet zoveel vertrouwelijkheid in het gezin. Lyze overlijdt op 59-jarige leeftijd. Broer Doeke: ‘Onze goede broeder Willem verliest veel, zeer veel aan zijne zuster, zijn trouwe opvoedster zijner kinderen, zijne trouwe huishoudster, zijne helper in alles. Doch ook wij verliezen veel aan onze lieve zuster Lysbeth, zij, die altijd lief en zorgende was voor allen. Zij was een liefhebbende dochter, die haar ouden vader teeder verzorgd heeft.’
Jan Steven Cloeck (1842-1913) trouwt met Anna Aleida Sinninghe Damsté. Hij wordt dominee, onder andere in Koekange en Akkrum. Broer Doeke noemt hem 'aan den orthodoxen kant' en vindt dat hij aan de leiband loopt van zijn Anna. Jan en Anna vinden het kennelijk lastig om de tering naar de nering te zetten. Vooral broer Willem heeft regelmatig zijn broer Jan financieel uit de brand geholpen.
Over Hendriks karakter
Wat we weten over Hendriks karakter komt van zijn familie en van een bevriende dominee. Zijn vader Doeke merkte indertijd op dat Hendrik ‘een zonderling kind was’ en later schreef hij dat Hendrik ‘lust tot wetenschappen’ heeft. De volwassen Hendrik stelt zich behoedzaam op en probeert niemand voor het hoofd te stoten. Hij voelt zich heel verantwoordelijk voor zijn gezin. Hij is nauwgezet, zeer bescheiden en bedachtzaam. Hij raadt zijn zoon aan om zich niet met politiek te bemoeien. Doeke schrijft over zijn vader: ‘Pa was altijd nederig van aard en heeft mij geleerd om morele moed te hebben.’ Hendrik is ook genuanceerd want ondanks dat professor F.C. Donders het geloof ter discussie stelt, herinnert Hendrik zijn zoon aan wat hij aan professor Donders te danken heeft: ‘Hij heeft de aanstoot gegeven tot uwe wetenschappelijke ontwikkeling, door u aan te sporen, student te worden.’ Ondanks zijn bescheiden aard, adviseert hij zijn kinderen, ook als ze al lang de veertig gepasseerd zijn.
Iets over het karakter van Hendrik wordt gezegd door dominee van Assen, in de rede die hij uitspreekt tijdens de uitvaart van Hendrik. Hij herinnert zich dat de liefde de grondtoon was van zijn prediking en het richtsnoer van zijn leven. Kleinzoon Gerrit Foppe is 23 jaar als zijn grootvader Hendrik overlijdt. Hij schrijft over hem: ‘Ik herinner mij hem als een kleine, magere, gekromde man, muzikaal, veelal stil en in zichzelf gekeerd, die grotendeels opging in zijn kanselwerk en in de bemoeienis voor zijn grote tuin. De doorlopend abnormale gemoedsgesteldheid van zijn oudste dochter en ook de zorgen voor zijn groot gezin zullen wel een stempel gezet hebben op zijn geest.’
Zestig plus
Zo rond zijn zestigste valt Hendrik het werk wat zwaarder, hij heeft soms last van doofheid. In 1861 denkt hij er over na om het scribaat neer te leggen maar hij kan de inkomsten eigenlijk niet missen. Zoon Jan moet immers nog aan de studie beginnen. Zoon Doeke: ‘Pa is weer herkozen als scriba en heeft het na aarzeling aangenomen.’ In januari 1861 schrijft Doeke in zijn autobiografie: ‘Sneeuw en ijs. Pa heeft Nieuwjaarsmorgen te Hitzum gepreekt, barre reis, storm.’ In juni 1861: ‘Drukke dag voor Pa, als scriba bij de Classicale vergadering.
In datzelfde jaar schrijft Doeke dat de Watersnoodcollecte waar zijn vader bij betrokken is geweest ruim 300 gulden heeft opgebracht in Achlum en Hitzum. Vanuit de catechisatie was dat 20,96 gulden, en nog eens 2 gulden die Hendrik in het kerkenzakje vond.
Minder werk
Begin 1862 schrijft zijn zoon: ‘Bij de vele eigene, pastoreele bezigheden komt het scribaat, aan Pa meer en meer ongelegen.’ Een jaar later schrijft Hendrik dat door de aanleg van de spoorweg de uitbetaling van weduwegelden gemakkelijker voor hem is geworden. In januari 1864 noteert Doeke optimitisch: ‘De geheele familie is op schaatsen. Pa kan niet merken dat het rijden minder wordt. Pa en Moe beiden doen kleine toertjes op schaats.’ Eindelijk, op 6 Juli 1864 draagt Hendrik het scribaat over aan dominee Adema, na 26 jaar scriba geweest te zijn. Hij is dan 60 jaar. Ook stopt hij met het lidmaatschap van het Classis bestuur. Op 12 november deelt hij voor de laatste keer de weduwengelden uit. Hij moet er wel even aan wennen. Zijn zoon schrijft: ‘Het is Pa vreemd, dat hij geen scriba meer is en de postbode nagenoeg geen brieven meer brengt.’
40 jaar predikant
Het 40-jarig jubileum van Hendrik wordt op 9 september 1866 herdacht met een ochtendpreek door zoon Wieger en een middagpreek door Hendrik zelf en daarna spreekt dominee van Assen uit Arum.
In 1866 hebben de leden van de Gemeente Achlum een bedrag van 500-600 gulden bijeengebracht voor de aanschaf van een zilveren Avondsmaal-servies. Het is gemaakt door zilversmid R. Reijnders uit Leeuwarden. Hendrik schrijft 6 november 1866: ‘Aanstaande zondag zal ik bij de Avondmaalsviering het zilver voor de eerste maal gebruiken en daarvoor een toespraak houden naar aanleiding van uit Jez. 38:31’. In 1871 heeft de overleden ‘juffr. Draisma’, een tweede avondmaals-kan aan de kerk geschonken. Bedoeld wordt Baukjen Ages Hoitinga, de weduwe van Ulbe Piers Draisma en schoonmoeder van Foppe Draisma de Vries.
De laatste loodjes
De brieven van Hendrik aan zijn zoon Doeke gaan over zijn toenemende doofheid en het werk. In 1866: ‘Ik heb het volhandig met de cathechisatien, doch heb geen last meer van den doofheid.’ en ‘Ik heb weer last van hardhoorendheid en heb de hulp van Dr Middelburg ingeroepen.’ Zoon Jan, ook dominee, helpt hem in 1867 bij de catechisatie van de kinderen. Ook neemt Jan het preken soms over totdat hijzelf als predikant wordt beroepen. Zoon Doeke (arts) raadt zijn pa aan om vanwege de 'hardhoorendheid minder te rooken.'
In 1868: ‘Ik zit weder in de drukte van het herderlijk werk.’ In 1869: ‘Bij mijne catechisatien zorgt Mw Gijlsma voor de kleine en Frauke, mijn Kerkeknecht, voor de grootere kinderen. Overigens gaat het beter, ook met mijne gezondheid, behalve de hardhoorendheid.’
Er is een brief van Hendrik bewaard gebleven uit 1869. Hij schrijft aan zijn achtjarige kleinzoon Foppe over de boomgaard, schaatsen en het leren en ... de drukte van de catechisatie.
In 1871: 'Ik zie er nu reeds tegenaan, dat wij ook eenmaal de pastorie van Achlum moeten verlaten.’ en ‘Ik gevoel de neiging Emeritus te worden, doch dat kan nu eenmaal nog niet.’
In 1873: ‘Ik ben nu en dan weer bezig met timmeren, boven in het nieuwe schuurtje.’ en ‘Ik ben weer druk bezig met catechisatien. Het gaat nog al redelijk daar mee.’
In 1874: ‘De kerk is veranderd, door de wegname van de scheiding van het koor. Ik heb het nog steeds volhandig met de catechisatien.’ en ‘Te Achlum en Hitzum zal er feest zijn, ter eere de 25 jarig-huldiging van koning Willem III, waartoe ik eene godsdienst-oefening zal houden.’
In 1876: ‘Ik heb last van hardhoorendheid. Mijne meeste winter-werkzaamheden zijn afgeloopen, doch er blijft nog bezigheid genoeg over. Ik heb weder mijne boeken schoongemaakt, wat sedert 4 jaar geen plaats had.’
Zeventig jaar oud
In 1874 wordt de jaarlijkse familie-vereniging Beekhuis weer eens bij hen in Achlum gevierd. Hendrik en Magdeltje zijn 70 jaar oud, Hoewel op leeftijd voelen ze zich goed. Broer Albert Beekhuis schrijft: 'Gastheer en vrouw zijn hupsch en welvarend; toch beginnen klimmende jaren zich te doen gevoelen; zoo bijv geeft Hellema zijn leedwezen te kennen dat het gehoor hem begeeft en hij daardoor van ’t gezellig verkeer minder kan profiteeren; Makke wil ook al vertellen, dat ze niet meer is die ze was, doch onder de bedrijven moet wel nu en dan herinnerd worden, om maar stillekens rust te nemen en ’t aan de dochters over te laten; die voor de taak zeer goed zijn berekend.'
Jubileum
Op 3 september 1876 viert Hendrik met de gemeente Achlum zijn vijftigjarig jubileum als predikant. Hij krijgt een album van zowel Achlum als Hitzum met de namen van de gemeenteleden erin. Hendrik: ‘De gemeente heeft mij en Moeke met geschenken vereerd en gaven wij gelegenheid ze te bezichtigen, zoodat vele vrouwen in de pastorie kwamen. Wij bedanken onzen kleinzoon Foppe, dat hij in het album, dat de gemeente mij aanbood, de namen der deelnemers zoo keurig netjes heeft ingevuld.’ A. Algra schrijft: ‘Het cadeau uit Hitzum bestond uit twee brillen in goud gevat, één voor de dominee en één voor Mevrouw.’ Er is ook een zilveren koffiekan cadeau gegeven.
Jubileumalbum met de gemeenteleden uit Achlum is gekalligrafeerd door Hendriks kleinzoon Gerrit Foppe Hellema. Het album is door de dorpsarchivarissen van Wirdum enkele jaren bewaard, nu is het bij nazaten van kleinzoon Gerrit Foppe.
Nog meer feest
Ook Hendriks 73e verjaardag wordt gevierd. Het is een echte feestweek, alle kinderen en vele vrienden komen naar Achlum. Hendrik: ‘We hebben op 2 verschillende dagen de meeste gemeenteleden op visite gehad. Later heb ik bij Donia de leden van het ‘reciteer-college’ toegesproken en een glas wijn met hen gedronken. Zoodat alle druktes van mijn jubilé is afgeloopen en wij in den normale toestand teruggekeerd zijn.’
Zorgen over dochter Janke
Hendrik schrijft over dochter Janke aan zijn zoon Doeke: 'Janke blijft prikkelbaar en stuurs jegens ons, al doet zij haar werk stipt. Niettegenstaande uwe zienswijze, kunnen wij haar niet van ons laten gaan, wat aan Moeke den dood zou doen. Wij weten niet te handelen en zijn er wanhopig onder.’
Vijftig jaar getrouwd
Op 2 september 1877 vieren Hendrik en Magdelt hun 50 jarig huwelijk, omringd door hun kinderen, kleinkinderen en de in Achlum aanwezige familieleden. Toch zijn er zorgen, Hendrik is al ruim de 70 gepasseerd en niet meer fit. Hendrik schrijft in februari 1878: 'Ik zie die toekomst donker in, dat wij met een pensioen bezwaarlijk kunnen leven.' Dominee van Assen schrijft aan zoon Doeke: 'Ik heb zijn dienst gedaan en er is besloten dat de ring voor uw Pa zal preeken.’ (De ring is een groep predikanten die voor elkaar invalt. De kerk van Achlum en Hitzum maakt deel uit van de ring van Franeker.)
De zon in de pastorie gaat onder
Op 24 maart 1878 viert Magdelt nog haar 74ste verjaardag maar vijf dagen later op vrijdag 29 maart wordt ze ziek. Toch gaat ze de zondag erna weer naar de kerk. Op 6 april volgt een telegram dat ze ernstig ziek is. Een paar uur later volgt een tweede telegram dat Magdelt is overleden. Mette, de dochter van Aleida Beekhuis schrijft aan haar zwager Doeke: ‘De Zon is in de Achlumer pastorie ondergegaan!’ Hendrik schrijft die dag deze brief aan familie en vrienden:
‘Achlum, den 6 April 1878. Heden nacht, omstreeks 2 uur overleed, tot onze diepe smart, na eene ongesteldheid van weinige dagen, mijne geliefde Echtgenoot en mijner kinderen en behuwd-kinderen teeder beminde moeder Magdeltje Beekhuis, in den ouderdom van 74 jaar, na eene hoogst gelukkige echtvereeniging van 50 (en eenhalf) jaar. Wat ons dit verlies kost, kunnen allen eenigermate beseffen, die de dierbare overledene in hare reine, zelf op offerende liefde gekend hebben. Maar dankbaar voor haar langdurig bezit, wenschen wij Hem te zwijgen, Die vereenigt en scheidt, doch om later voor eeuwig te vereenigen.’
Hendrik vertrekt uit Achlum
Hendrik is 75 jaar oud als hij aan zijn zoon Doeke schrijft: 'Ik gevoel mij niet goed. Gij moet bij mij komen,' en ‘het valt mij nog zoo zwaar de onvergetelijke aan mijn zijde te moeten missen’ en ‘bij de familie vereeniging overviel mij gedurig een geweldig heimwee.’
In mei 1878 logeert Hendrik in het huis van zijn zoon Willem in Dantumawoude, waar ook zijn dochter Lyze woont. Hij vraagt per 3 september 1878 het emeritaat aan en vertrekt dan voorgoed naar Dantumawoude. Hendrik is dan 52 jaar predikant geweest in Achlum. ‘Gister heb ik de acte van mijn Emeritaat ontvangen en heb ik verzocht aan den Koning om Rijkspensioen. Ik heb ’s nachts last van beklemming en meestal gedrukt. Overigens gevoel ik mij in alles thuis bij Willem en Lyze.’
Op 23 september 1878 heeft zoon Willem de inboedel uit het ouderlijk huis ingepakt en verzonden naar de andere kinderen. De overgebleven spullen laat hij verkopen op 10 oktober. Hendrik schrijft in oktober 1878: ’Hoe gaarne zou ik U weder appelen willen zenden, doch de bron uit de Achlumer-tuin is voor ons gesloten. Veertien dagen geleden heeft Willem voor mij alles beredderd aangaande den inboedel, en heeft mijn brave zoon zulks op de uitstekendste wijze gedaan. Onlangs was ik wat koortsig. Ik blijf gedrukt en weemoedig gestemd.’ In december 1878: ‘Van Achlum krijg ik f 150,- pensioen toelage, van Hitzum is nog niet bekend.’
Bij zoon en dochter in huis
Hendrik voelt zich thuis bij zijn zoon Willem en dochter Lyze. In religieus opzicht blijft Hendrik tactvol opereren. ‘Ik zal aan het Avondmaal deelnemen om te bewijzen, dat ik niet bij de Doopsgezinden aansluit. Ik houd niet veel van den Herv. Predikant alhier en hoor nu en dan den Doopsgez. Predikant.’
Hendrik mist het contact met zijn zoon Doeke. In oktober 1879 schrijft Hendrik ‘Ik gevoel behoefte, dat mijne kinderen mij dikwijls schrijven. Waarom schrijft gij niet zooveel als anders? Zooals vroeger wel het geval was? Kunt gij, voor den winter, nog niet eens voor een paar dagen overkomen?’ In oktober 1879: ‘Omdat het weer tegenwoordig onstuimig is, zie ik er van af naar Achlum te gaan. Ik ben vrij gezond doch ik verwijt mij zelven dat ik de jongens (de kleinzonen) niet kan onderwijzen. Voor hunnen godsdienstige opleiding kan ik hen helpen. Ik gevoel mij bij mijne kinderen, zoo goed als het met mogelijkheid kan en toch ben ik dikwijl lusteloos.’
In 1880 vanuit Dantumawoude: ‘De tuin staat zeer mooi en dagelijks ben ik er in en help voor den pluk van doperwten, peulen en frambosen.’ In november 1880: ‘Met mij gaat het nog al redelijk en nu ik minder in de buitenlucht kom, timmer ik weer wat.’ In april 1881: ‘Ik ben vrij gezond, mijne oogen zijn weer in orde, doch ik blijf gevoelig voor de scherpe buitenlucht. Ik ben hier goed en heb schik in mijne lieve kleindochtertjes, vooral Catharina. Ik schaak veel met Jan en ook met zijn Doopsgezinden collega, Vesser.’ Hendrik schrijft dat de gehoorbuis hem goed bevalt.
Gedoe in Achlum
Ondertussen spelen er in Achlum conflicten over de wijze waarop het bestuur van de kerk is ingericht. In juli 1878 schrijft Hendrik dat het Achlumer kiescollege uit 14 liberale leden en 6 orthodoxen bestaat. Zijn opvolger is liberaal maar vertrekt twee jaar later en dan arriveert dominee Goddefroy. In oktober 1881 schrijft Hendrik aan zoon Doeke: ‘Arjen Draisma de Vries was alhier en vertelde ons van de Achlumer predikant verkiezing. Oome Joost speelt de groote fiool en uw Pa de Vries is er niet in gekend en ergert zich zeer. J. Doornbosch is beroepen.’ Mette schrijft: ‘Over den beroepen predikant alhier: Oom Joost met zijne familie heeft ongelukkig genoeg te veel invloed.’ Hendrik schrijft aan zoon Doeke: ‘Arjen is hier geweest en heeft ons verteld van de kerkelijke troebelen in Achlum.’
Arjens vader Foppe Draisma de Vries en het hoofd van de school dhr. Gijlstra voeren strijd tegen de nieuwe predikant ds. Goddefroy. Foppe heeft onenigheid met zijn broer, de ouderling Joost de Vries over de te kiezen richting van de kerk.
Een inkijkje geeft een pamflet dat Foppe Draisma de Vries schrijft in 1885 over de ruzies en het beheer van de kerkgoederen. "Tot op de komst van Ds. GODDEFROY hebben wij in Achlum van zoo'n strijd niet geweten. Bij Ds. HELLEMA, een gematigd orthodox, braaf, eerlijk man kwam ieder trouw ter kerk, gedurende een halve eeuw!" en even verder: "In onze gemeente heerschte eensgezindheid en vrede."
Laatste dagen van Hendrik
Op 5 september schrijft Hendrik: ‘Wij lezen het werk van de dochter van Prof. Opzoomer, ‘Walles, dagen van strijd’. Ik zal U het boekje van Cicero ‘de senectute’ (de kunst van het ouder worden), zenden.’ Op 16 september schrijft zoon Willem: ‘Hij is weer verzwakt en moet Lyze hem uit- en aankleden. Overdag ligt Pa in de huiskamer op de canapé.’ Tien dagen later gaat zoon Doeke naar Dantumawoude en schrijft: ‘De toestand van Pa is gelijk. Het leven is op eene kleine schaal, doch Pa is en blijft helder. De geringste afwijking geeft allerlei bezwaren. De goede zorg, lichamelijk en geestelijk, houdt Pa in ’t leven. Willem en ik hebben voor Pa een paar krukken bezorgd, om zich zelven te kunnen verplaatsen.’
Op 29 september schrijft Doeke: ‘De toestand van Pa blijft gelijk. Pa wil het liefst door Willem of door Liese geholpen worden, zoodat ik tamelijk overbodig ben.’
Op 20 oktober 1884 is Doeke weer bij zijn vader: ‘Pa was helder en was verheugd dat hij mij zag. Terstond toen ik aankwam moest de urinelozing kunstmatig geholpen worden. Jan en Anna zijn ten 10 uur gekomen en vertrekken weder over een paar uur. Ik vrees dat het niet lang met Pa zal duren. Ik ben meestal alleen met Pa.’ Op 21 oktober 1884 schrijft Doeke aan zijn vrouw Janke: ‘Weinig lijden, dommelig, overigens helder.’ Op 25 oktober antwoordt Janke: ‘Gij moet U goed houden en bedenken dat gij uw Vader lang hebt mogen houden en dat gij nog bij hem zijt!’ Doeke antwoordt: ‘De toestand van Pa is nagenoeg hetzelfde. Sedert een week geen stoelgang en de urinelozing geschiedt door kunsthulp. Wieger komt heden.’
Op 27 oktober Doeke: ‘Pa is stervende en lijdt niet.’ Een dag later schrijft Doeke: ‘Heden ten 12 ½ uur is mijn beste Vader heengegaan in vrede.’ Janke antwoordt: ‘Alles wat de lieve Pa was en deed, ligt achter ons; de herinnering aan den braven doode, blijft.’
Uitvaart van Hendrik
In de nacht van 31 oktober op 1 november, vertrekt de lijkwagen en vervoert het stoffelijk overschot van Hendrik van Dokkum naar Dantumawoude langs Leeuwarden naar Achlum, een tocht van 45 km. Op 1 november verzamelt de familie zich in Leeuwarden, ook dominee van Assen. Enkele leden van de familie Beekhuis zijn in Leeuwarden aanwezig maar reizen vanwege ouderdom niet door naar Achlum. In ’t koffiehuis van Franeker wordt de reis in drie wagens voortgezet. Even na Hitzum zien ze rond 12.00 uur de lijkwagen aankomen. Vanuit Achlum en Hitzum komen velen naar de begrafenis. De familie wordt bij Foppe Draisma de Vries ontvangen. Als ook de lijkwagen daar arriveert gaat de stoet naar het graf. Dominee van Assen spreekt een rede bij het graf, die in de Leeuwarder Courant van 5 november 1884 is opgenomen. Na de begrafenis gaan de genodigden en belangstellenden naar het logement van Donia. Ook Hendriks halfbroer Sytse Hellema en twee zwagers zijn aanwezig.
Twee weken later schrijft dochter Lyze die haar vader zes jaar heeft verzorgd: ‘Och het is mij zoo ledig dat de onvergetelijke Vader ons verlaten heeft!’
Hendrik is begraven naast zijn vrouw op nr. 4 rij 13, met hun als peuter gestorven kindje Aleida tussen hen in. Dit graf is eind 20e eeuw opnieuw in gebruik genomen. Onbekend is waar de zerk is gebleven.
Klik hier voor
Gertrudiskerk Achlum
Hendrik Hellema wordt als predikant beroepen in de gemeente Achlum en Hitzum.
Predikantenbord Kerk in Achlum.
Handtekening Hendrik Hellema en Magdeltje Beekhuis
Geboorte zoon Doeke
Heden middag overleed tot onze bittere droefheid, ons teedergeliefd Dochtertje Janke Dederika, in den ouderdom van bijna 3 jaren.
Afbeelding uit 'Uit Friesland's Volksleven', Waling Dykstra, Friesche volksdracht begin negentiende eeuw, Tekening (uit de school van) Willem Bartel van der Kooi 1768-1836.
Volgens de familieoverlevering is dit kastje gemaakt door Hendrik Hellema.
Gevelsteen van de nieuwe pastorie in Achlum
Het orgel in de Gertrudiskerk in Achlum
Foppe Draisma de Vries, een vriend en later zwager van Hendrik en Magdelt.
Aleida Beekhuis, de zus van Magdelt trouwt met Foppe en komt ook in Achlum naast Hendrik en Magdelt wonen.
Magdeltje Beekhuis
Hendrik Hellema
Inscriptie: 'Geschenk van gemeenteleden van de Hervormde gemeente te Achlum en Hitzum aan H. Hellema bij gelegenheid van dezelfs 25 jarige Evangelie bediening aldaar September 1851'
Onder het orgel staat deze tekst: 'Anno 1854 is in deze kerk een orgel gesticht door beschikking van Jan Piers Draisma; Onder administratie als Kerkvoogden, van F.Draisma de Vries, A.W.Oosterbaan, P.J.Miedema en H.Hellema, Predikant'
Foto Roelie Anema.
Hun zoon Doeke wordt marinearts.
Hun zoon Willem wordt burgemeester in Achtkarspelen en later notaris in Dantumawoude.
Geschenk voor Hendrik bij zijn 50-jarig jubileum in 1876
Een pijpenwroeter met de initialen H.H.
Familiebericht na het overlijden van Magdeltje (hier gespeld als Machdeltje) Beekhuis: 'Verpletterend heeft deze slag ons getroffen! Moge ons de noodige ondersteuning en troost verleend worden!'
Boelgoed in Achlum, de spullen van Hendrik en Magdeltje Hellema worden geveild.
Hendrik verhuist naar Plantenhove, het huis van zijn zoon Willem D. Hellema. Het huis is herbouwd en heet nu Talma Hoeve, Doniaweg 73 Damwoude.
Overlijdensbericht Hendrik Hellema
In 2017 is er in de dorpsboomgaard van Achlum een perenboom geplant, een Bergamot als herinnering aan dominee Hendrik Hellema die er 52 jaar predikant was. Ernaast: de kleindochters van Duco Hellema 1892-1990, Foto: Roelie Anema