Over de dood van Magdeltje (Makke) Beekhuis

Onderstaand is opgeschreven door haar man dominee Hendrik Hellema in

het Album der Familie-vereeniging Beekhuis.

 

2 Sept. 1877 *.

Nog zij hier in herinnering gebracht de gedachtenisviering der 50 jarige Echtvereeniging van Hellema en Makke. Hadden deze gewenscht dien gedenkdag mede met de familie te vieren, wat bij de jongste vereeniging hun op het harte lag, maar toen niet kon worden uitgesproken; bijzondere omstandigheden hebben er toe geleid, dat aan hun wensch geen gevolg kon worden gegeven; zoodat de herdenking van dat belangrijke feit zich tot beperkteren kring moest bepalen. Intusschen heeft de familievereeniging – enkele harer leden persoonlijk, andere schriftelijk, maar allen gezamenlijk – door het schenken van een cadeau van heure deelneming getuigenis gegeven, - wat door Jubilares op dankbaren prijs is gesteld, gelijk ook hun schrijven aan den Secretaris heeft kenbaar gemaakt. - Helaas! dat deze vereeniging kort daarna verbroken ware, en de hand die ’t voorgaande mededeelde zoo spoedig bestijfde!

 

Magdeltje Beekhuis had pas den 24 Maart daar aanvolgende, haar 74ste verjaring in; althans schijnbaar, redelijken welstand herdacht, of eenige dagen later, klaagde zij, die anders nooit klaagde, in den vroegen morgen, over pijn in de borst en gaf verlangen te kennen, dat zij anders niet ligt deed, dat de geneesheer mogt komen, die dadelijk ook ontboden werd en spoedig daarop tegenwoordig was. Hij verklaarde den toestand niet bedenkelijk en verschafte een geneesmiddel, waarop die zorgwekkende pijn ook verdween en zich niet weer liet gevoelen, terwijl zij zich weer met hare gewone werkzaamheden bezig hield en niet weinig verheugd was dat het bezoek, kort daarop van haar zoon van Woldendorp , die met zijne vrouw bij de verjaring der geliefde moeder niet had kunnen tegenwoordig zijn, en dat, daar later bezoek, zocht te vergoeden, gedrongen door sterk verlangen, de innig geliefde ook nog met hare verjaring geluk te wenschen. Niet weinig scheen zij daardoor op te fleuren en geleidde den beminden zoon, bij zijne vertrek, nog naar den wagen, alsof haar niets mankeerde.

 

Aan dezen, die haar in geruimen tijd niet gezien had, was zij nogthans zeer afgevallen, en hij verklaarde, bij zijne tehuiskomst, te vrezen, de innig geliefde moeder niet lang meer te zullen mogen behouden, en helaas! die vrees werd bewaarheid! ’s Daags na zijn vertrek, woensdag den 3 April, openbaarde zich meer ongesteldheid zoodat geneeskundige hulp weer ingeroepen werd. Den volgenden dag bleef de toestand vrij gelijk, en ’s vrijdags morgens verklaarde de geneesheer nog, op de hem gedane vraag of het niet noodig was, de afwezige kinderen van den toestand te verwittigen, zulks zijns oordeels, niet het geval te zijn. Maar ’s avonds verergerde de toestand zoodanig, dat de geneesheer, in allerijl ontboden, nu aanried, zoodra mogelijk, de kinderen met den zorglijk toestand hunner moeder bekend te maken, daar het niet een etmaal – tegen den bediende  had hij gezegd, veel vroeger – beslist kon zijn. En dat werd helaas! het geval. Met bange zorg werd de nacht ingegaan en den dierbare nog van de krachtigste geneesmiddelen toegediend. Nicht Vlaskamp paste, met onze oudste dochter, de dierbare kranke op, die stil daar nederlag als in eene zachte sluimering en slechts op de gedane vraag, of zij redelijk gemakkelijk lag, zacht ontwaardde “Ja, dat geloof ik wel”, het laatste woord, dat van haar gehoord werd. 

 

Terwijl schrijver dezes een oogenblik rustte in de woonkamer en er zoo weinig gedacht werd aan het kort ophanden zijn van het vreselijk oogenblik, dat onze nicht zich even naar huis begaf , om naar hare kinderen te zien, werd hij eensklaps opgeschrikt door een gil zijner dochter, en heengesneld naar het krankleger - nu sterfbed - bevond hij, tot zijne onuitsprekelijke ontsteltenis en smart, dat de laatste snik gegeven was – omstreeks ten twee ure in den morgen van Vrijdag den 6e April –

 

O!, het was bijna niet te geloven; het was, alsof de dierbare nog stil lag te sluimeren, maar zij was ingesluimerd voor de .… eeuwigheid! Schrijver dezes zal er nu bij stil staan, hoe de nacht van ontsteltenis en smart verder werd doorgebragt, waarbij hij met dankbaarheid herdenkt de vertroostende tegenwoordigheid en bijstand van broeder de Vries en de nichten Catharina en Mettje, op de bekend gemaakte slag toegesneld; niet stilstaan bij de radelooze droefheid der kinderen, die op de ontvangst van het zoo voorzigtig mogelijk ingebragt was, berigt, zoodra mogelijk toegesneld, slechts tranen konden storten bij het lijk des dierbare; noch bij de ter aardebestelling, die vier dagen later den 10den April plaats had, waarbij, behalve de meest bijwonende familie en vrienden, ook de afwezige broeders en zusters, zooals er hadden kunnen komen, der dierbare overledene de laatste eer bewezen, waarop haar eene waardige hulde werd toegebragt door onzen hartelijke vriend, P. van Assen. Bij dit alles zal hij niet stilstaan, maar hij behoeft immers geene vergunning te vragen om nog wat nader te spreken over de dierbare overledene zelve.

 

Zij was, in den volsten zin des woords, eene edele in haar geslacht. Afkeerig van uiterlijk vertoon, schitterde zij door stille deugd en voortreffelijkheid. Nederig van harte stelde zij zich nooit op den voorgrond; maar liet het gaarne toe, dat anderen haar voor getrokken werden of zich boven haar stelden; zij vorderde geene eerbetooning, maar die slechts eenigermate met haar in aanraking kwam; kon haar zijne achting niet onthouden, en hoe meer zij gekend werd, hoe meer die achting rees en hoogachting en vereering werd. Van zich zelf had ze weinig behoefte en was ligt te vreden. Zij was zuinig voor zich zelve, maar voor anderen gulhartig en […], en gunde gaarne, met voorbij zien van zich zelve,  anderen het beste, vrij van ziekelijke gevoeligheid, had zij diep medegevoel voor wezenlijk lijden en bragt wel in beoefening de Evangelische les, te weenen met de weeners, maar ook met de blijden zich hartelijk te verblijden; en ofschoon zij zich vrij gevoelde aan vele vormen in de Godsdienst, wortelde deze haar diep in het harte en was het heilig beginsel en de groote drijfveer van al het goede en voortreffelijke dat bij haar gevonden werd.

 

Ruim 50 jaren was zij steller dezes liefdevolle gade, die hem in alle levensomstandigheden trouw ter zijde stond met hare, altijd verstandige raadgevingen en diepe inzigten. Hij kan het niet uitspreken wat hij in deze dierbare levensgezellin verloren heeft. Zijne levensvreugde is met haar ten grave gedaald. Ach! hoe verlaten en eenzaam gevoele hij zich nu dikwijls bij al de liefdevolle zorg zijner kinderen, nu dat trouwe hart niet meer voor hem slaat, nu hij aan de liefdevolle boezem niet meer kan neerliggen, wat zijne harte vervult, alleen troost vindende in de welgegronde en levende hoop dat zij de eeuwige rust is ingegaan en dat hij, met allen die haar lief en dierbaar waren, daar eens met haar, in volkomen toestand zal herenigd worden. 

 

En het is waarlijk geen wonder, dat hare kinderen haar zoo innig liefhadden en diep bewonderden. Geen zwakke en […] liefde had hen vertroeteld, maar daarentegen was geen moeite haar te groot, kon zij slechts hun waar geluk bevorderen; het was eene, zich zelve gaarne opofferende liefde die zij voor hen alle gevoelde en betoonde.

 

En U, broeders en zusters! behoeft hij niet te schetsen, wie de overledene was voor de familie. Met welk een tedere liefde vereerde zij niet haar moeder toen die nog in ons midden mogt verkeeren, met welk een eerbied sprak ze van haren, sedert lang overleden vader! Hoe was ze begaan met hare lijdende zuster en hoe deelde ze niet in de droefheid wegens het verlies van broeders en zusters! Gij wist het hoe sterk zij aan de familie gehecht was.

 

Met welk een verlangen zag zij steeds de door haar op zoo hoogen prijs gestelde familie-zamenkomsten te gemoet! en hoe gelukkig gevoelde zij zich in de kring van geliefde broeders en zusters! Nog kort voor haar overlijden, nog zwak van vroegere ongesteldheid, kon zij de begeerte niet wederstaan, haar kranken broeder te Hempens nog eens te bezoeken, om – voor altijd – afscheid te nemen!

 

* Het jaartal 1877 verwijst naar het jaar waarin Hendrik en Magdeltje hun 50 jarige huwelijk vieren. Hendrik schrijft het op in 1878, het jaar waarin Magdeltje is overleden.