Liefdesbrief

De 26-jarige Willem Beekhuis stuurt deze liefdesbrief aan de 19-jarige Janke Diderika Cloeck. Zij was 8 maanden daarvoor weduwe geworden. Janke gaat er op in en wat volgt is een gelukkig huwelijk en 9 kinderen. 

Hieronder is eerst de tekst en daarna de originele brief afgebeeld.

 

 

W. Beekhuis aan zijne meisje de                                                         Garijp.1793.d.28.Febr

Juffrouw J.D.Cloeck Wedw Menkema

 

Mijne Waardste!

 

Dezen naam mag ik U toch geven? een andere die minder betekent voldoet mij niet, mijn hart plaatste dezen op het papier, en Gij (het UwEdl. is mij te omslagtig en te koud, ik verzoek daarom vrijheid het gemeenzaame Gij en U te mogen gebruiken) zult hem zeker niet afkeuren, ook dan niet wanneer Gij niets meer dan Vriendschap voor mij gevoeldet. Durf ik echter niet hopen dat er een weinigje liefde mede onder speelt, dat Gij in dit stuk niet zo geheel onverschillig omtrend mij zijt? o ja, een vriendelijk oog, het welk een weinigje meer dan koele agting tekent, een zagkens tikkend hart zegt mij dit. Hoe gelukkig zoude ik mij agten indien ik mij hierin niet misleidede, maar de uitkomst mijne hoop bevestigde -

Nog nimmer heb ik zo iets voor iemand Uwer kunne gevoeld als ik thans voor U gevoele; het is ene vurige liefde, waarin ja het zinlijke zijn aandeel heeft, want ik gevoele ook mensch te zijn, maar die echter harer voornamen oorsprong verschuldigd is aan die beminlijke hoedanigheden die in Uwe ziel huisvesten, en die reeds voorlang ene oprechte hoogachting voor U in mij verwekt hebben. Denk niet mijne Beste! dat dit vleierij is - neen zeker! het is de taal van mijn hart. of zoud Gij van mij kunnen of durven denken, dat ik laag genoeg zoude zijn, van door laffe vleitaal uwe liefde te pogen te stelen? - dan zoude ik voorwaar mij Uwe genegenheid, zelfs uwe vriendschap geheel onwaardig maken. neen mijn hart verfoeit niet minder dan het Uwe zulke snoodheden.

Ik wilde U alleen van mijne standvastige en hartelijke liefde verzekeren; hoe zeer ik anders vertrouw dat Gij mijne mondelingen verklaringen hiervan geen geloof zult weigeren, zo is er echter zoo iets aangenaams voor mij in, U op alle mooglijke wijze hiervan te vergewissen, en bij herhaling te betuigen dat ik uwe ziel en lichaam beiden even zeer bemin. - En zoude dit niet de ware liefde zijn dewelke een gelukkig huwelijk kan voortbrengen, en ook tot het zelve vereischt wordt? - het staat bij mij vast, dat ene enkele zinlijke liefde op den duur geen waar genoegen kan verschaffen, maar na het eerste genot ras in koelheid en eindelijk welligt in afkeer verandert. maar wanneer de liefde gegrond is op achting dan dan moet zij noodzaakelijk duurzaam zijn en blijven, ja steeds edeler en genoeglijker worden. Wanneer onze harten gelijk gestemd zijn, dezelfde toonen slagen; en dus wederzijdsche achting ons aan elkanderen verbind - welk een hemel hier op aarde! - zulk ene liefde behoeft voor het gezigt der Deugd niet te blozen, maar is hare aangename gezellinne op het levenspad des menschen hier reeds op aarde, en bevordert genoegens en gezindheden die ook in de eeuwigheid hare waarde zullen behouden en rijke vruchten voortbrengen. - Ach! konde ik in uw hart, hetwelk toch voor de edele liefde niet ongevoelig is, zulk ene liefde te mij waarts verwekken, gelijk het mijne die voor U mijne Waardste! gevoelt. Hoe verruklijk zoude mij dat ogenblik zijn waarin ik zulks het eerst van Uwe lieve lippen zoude vernemen! hoe zoude mijn hart het uwe tegenkloppen! hoe ...! dan het is te vergeefs de gewaarwordingen, die ik bij dit vooruitgezigt ondervind, op het papier te drukken - Vurig wensch en hoop ik dat onze aanstaande ontmoeting mij enige meerdere grond voor de vervulling van dit strelend vooruitgezigt zal verlenen, dan ik tot dus ver heb kunnen verkrijgen.

Indien echter niet gelukkig genoeg mogt zijn van Uwe wederliefde te kunnen gewinnen, zo vertrouw ik evenwel dat Gij mij Uwe achting en vriendschap niet zult ontzeggen noch ontrekken. Terwijl ik plechtig voor het oog van den Alwetenden, wiens hulp ik ter uitvoering mijner deugdgezinde voornemens inwagte, belove dat ik er mij steeds op zal toeleggen om mij zoo te gedragen dat Gij over deze Uwe vriendschap niet behoeft te blozen, noch reden hebt U over Uwen vriend en minnaar te schamen, maar integendeel met genoegen U kunt herinneren "van Beekhuis wierdt ik eenmaal bemind en tot ene Echtgenote begeert", en dan vleie ik mij zult Gij er bij denken en gevoelen "schoon ik zijne liefde niet met wederliefde konde beandwoorden, en hem daardoor gelukkig maken, zo is en blijft hij echter mijn vriend, dien ik hoogachte."-

O! mijne Waardste! welk enen weldadigen invloed heeft niet de edele liefde op ons hart, had ik het immer kunnen denken dat zij ons zulke edele gezindheden zoude kunnen instorten, en in dezelve versterken, gelijk ik nu reeds gevoele dat zij doet; en hoe veel meer zal zij dit doen wanneer ik mijnen vurigen wensch deelachtig wierd, en U tot mijne Gezelinne en Leidsvrouw op het oneffen pad van dit leven verkreeg, op het welk ik anders welligt eenzaam en treurig met wankele schreden zal moeten voortwandelen, hetzelve ten einde brengen, zonder ene wederhelft te bezitten, die in mijne genoegens deelt, in wier boezem ik mijn hartelust kan uit storten en daardoor verligting ontvangen; mijn ziel wordt aangedaan op het gezigt van dit treurig verschiet - mij dunkt ik zie ook in Uw lieftallig oog een medelijdende en gevoelige traan blinken. Mogt deze mijne verbeelding gegrond wezen! ach! konde ik de zelve wegkussen, en mijne nog niet uitgedoofde hoop met dit gunstig teken versterken! - Hoe verlange ik U weder te zien en te spreken. de dagen schijnen mij weken te zijn, studeren kan ik naauwlijks zoo veel als volstrekt nodig is, bij het lezen kan ik weinig aandagt houden, eer ik er mij voor hoede zijn mijne gedagten reeds wederom bij U mijne beminde! Ik konde daarom de verzoeking niet tegenstaan van U dezen brief te schrijven. Gij zult mij dit niet kwalijk nemen. Ontfang hem zo als hij is, hij is geheel uit mijn hart geschreven, hierop kunt Gij U volkomen verlaten. Indien hij iets mogt toebrengen om Uwe genegenheid voor mij te gewinnen, dan zoude hij mij enen onbeschrijflijk groten dienst doen en volkomen aan het oogmerk van deszelfs schrijver beandwoorden.

- Ja Mijn Beste! waarom zoude ik het ontveinsen, ik wil geen middel het welk onschuldig en in mijn vermogen is, onbeproefd laten om Uwe wederliefde te verkrijgen. dusdoende, en dusdoende alleen, kan ik mijn lot, hoedanig hetzelve dan ook wezen mag, veilig aan de goede Voorzienigheid aanbevelen en toevertrouwen, met die gegronde verzekering dat de Hemelsche Vader, wiens wil altijd wijs en goed is, het zelve ten besten zal besturen.

Nu moet ik eindigen, mijn werk roept mij. Vaarwel mijne Beminde!

Uwe verkoudheid hoop ik is thans beter; de mijne is door de reis niet erger geworden. Groet Uwe Waarde Ouders hartelijk van mij; eerlang hoop ik hen ook de mijne te kunnen noemen, mijnen groet verzoek ik ook aan uwe geachte Zusters. Ik ben gezond en leef tusschen hoop en vrees - nu tot maandag. denk intusschen met een deelnemend en, mag ik er dit bijvoegen, met een liefhebbend hart aan hem, die zich naar waarheid noemt

Uwen Oprechten Minnaar

Willem Beekhuis